De weg is recht
Tijdens het wegtrappen van heel veel kilometers, verdiept kunstenaar en Santos Rijder Rosa zich in de verbondenheid van mensen met het landschap. Ze fietst dan ook graag op plekken waar de natuur de baas is. Vaak solo, soms met anderen die ze onderweg ontmoet.
Net terug van haar fietsavontuur van Boliva naar het zuidelijkste puntje van Zuid-Amerika, geeft ze een poëtisch inkijkje in haar gedachten onderweg.
Rosa van Walbeek
Santos Travelmaster 2.6
De weg is recht. De weg is zo lang recht dat ik de bocht niet kan zien.
De weg is plat, het is helder en ik kijk in de verte. Ik zie een conische berg, waarschijnlijk een vulkaan. Hij is ver weg aan de linkerkant voor me uit. Ik blijf op de weg.
De weg is recht en het asfalt is gloeiend heet. Ik heb dunne schoenen aan en als ik afstap voel ik de hitte door m’n zolen dringen. Ik drink een slok water, ook dat is warm en ik stap snel weer op. Ik ga rechtdoor, ik blijf op de weg.
De weg is recht en smal, er is geen vluchtstrook maar ik hoef ook nergens voor de vluchten want er is niemand. Er is niemand en om mij heen is het plat. Wat en wie leeft hier?
De weg is recht en om mij heen zijn geen bomen, alleen struiken en kleine plukjes gras. Alles groeit maar niks wordt hoog. De blaadjes zijn klein en alles is droog. Er is geen water maar toch zie ik af en toe een bloem.
De weg is recht en ik moet vechten om verder te komen. Iets duwt constant tegen me aan: in de ochtend is het zwak maar gedurende de dag groeit het in kracht. Ik trap hard maar snel ga ik niet.
De weg is recht. Bijna alle struiken zijn gelig en droog, af en toe zie ik verse groene blaadjes. De struiken met verse groene blaadjes staan naast elkaar en kronkelen in het landschap. Boven de grond stroomt geen water, maar daaronder wel?
De weg is recht en ik vecht door, ik ga niet snel en de bocht zie ik nog steeds niet maar de vulkaan is nu links van me en rechts staan hoge bomen. Er is een huis. In dit landschap met niemand, wonen mensen.
De weg is recht en waar mensen zijn, zijn bomen en water. Of waar water is, zijn bomen en mensen. Ik ben een mens. Ik ben hier maar ik blijf niet, ik fiets er door heen.
De weg is recht en ik fiets door het landschap. Om mij heen zie ik niks en tegelijkertijd zo veel. De herhaling van droge struiken laat opvallen wat afwijkt. Een bloem, groene bladeren, een kuil, een salamander, een vogel, afval, een auto met mensen.
De weg is recht en een enkele auto haalt me in. Er is geen vluchtstrook maar ik hoef ook niet te vluchten, ze rijden in een ruime bocht om me heen.
De weg is recht, ernaast staan hekken, ik kan niet van de weg af. Ik kan niet naar de vulkaan die nu achter me is, ik kan niet naar de struik met de bloemen, ik kan niet naar een kleine kuil daar verderop. Ik ga rechtdoor. Ik ga rechtdoor maar ik stop met vechten tegen de wind; wat maakt het uit hoe snel ik ga?
De weg is recht, ik heb geen haast. Ik heb 11 liter water en gedroogd eten in mijn tassen. De zon was links, toen recht boven me, nu rechts. Het asfalt is gloeiend heet en mijn gedachten zijn vrij. Om mij heen is het plat en herinneringen komen van ver. Herinneringen die ik vergeten was. De leegte roept ze op en in de leegte kunnen ze weer gaan. De wind blaast tegen mij in maar de wind is niet tegen mij. Ik ben niet tegen de wind.
De weg is recht, de wind brengt mij mijn gedachten en neemt ze weer mee. Ik zie de bocht, hij gaat naar rechts, daar naar waar de zon onder gaat. De bocht is nog ver en ik ben moe; dus blijf ik hier. Naast de weg staan hekken, ik kan er niet overheen dus zet mijn tent ernaast. Het is vlakbij de weg die mij de hele dag naar het zuiden heeft gevoerd.
De weg is recht en ik lig ernaast in mijn tent. De zon is al onder de horizon. Langzaam veranderen de kleuren in de lucht en zie ik minder. Vogels fluiten om mij heen, ik ben niet alleen.